Een trap op de boerenziel

Geplaatst door op vrijdag, 14 april 2006 in blog | 0 reacties
Een trap op de boerenziel

Maart 2001. Het is koud. En somber. De landbouw staat aan de vooravond van een van de zwaarste beproevingen in de afgelopen twintig jaar. In Oene wordt mond- en klauwzeer ontdekt op een melkveebedrijf. Nederland gaat op slot. Het besmette bedrijf wordt geruimd, vele andere bedrijven volgen. Een ramp voltrekt zich op het platteland. Boeren zijn in de war en wanhopig.

In Den Haag leidt minister van landbouw Laurens Jan Brinkhorst het MKZ-crisisteam. In de oorlog tegen het virus golven de emoties door het land. Op boerenerven spelen zich drama’s af. Brinkhorst ontpopt zich als doortastende crisismanager, maar gooit olie op het vuur door in het vrouwenblad Opzij te beweren dat boeren krokodillentranen plengen als hun koeien worden geruimd.

Woede is zijn deel
Het is een trap op de boerenziel. Niets minder. Brinkhorst wil het MKZ-drama ontdoen van valse sentimenten, maar met zijn vergelijking dat de geruimde koeien ook zonder MKZ-crisis zonder pardon naar de slacht gaan, versterkt hij het beeld van de provocerende buitenstaander op het ministerie van landbouw. Woede is zijn deel.

Deze belaagde bewindsman vraag ik (als hoofdredacteur van het Agrarisch Dagblad) in 2001 de prijs uit te reiken aan de winnaar van de verkiezing Agrarisch Ondernemer van het Jaar, een initiatief van het Agrarisch Dagblad. Brinkhorst stemt in. Een uitnodiging met gevolgen. Er komen signalen dat de uitreiking, die door de MKZ-crisis al enkele keren is uitgesteld, uitmondt in een fel protest tegen Brinkhorst. Genomineerden willen niet komen, anderen dreigen de bijeenkomst te verstoren.

Het is een dilemma. Een dialoog over het beleid past bij een krant, sterker, dit is een buitenkansje. Maar hier gaat het erom excellente agrarische ondernemers op het schild te hijsen. Het is hun feestje. Wat te doen. Ik voer vele gesprekken en het feestje wint. Ik bedank Brinkhorst weer. En krijg niet te horen wat de bewindsman daarvan vindt.

Laatste dag als minister
We schrijven 6 juli 2006. Laurens Jan Brinkhorst is bezig aan zijn laatste dag als minister van Economische Zaken. De kwestie Hirsi Ali heeft geleid tot de val van het kabinet Balkenende II. De D66-ministers zijn opgestapt. In het politieke bedrijf gaat het dan snel. De verhuisdozen zijn gepakt en staan her en der in zijn werkkamer. Op het bureau liggen wat presentjes voor zijn opvolger, Joop Wijn. Een exemplaar van de Europese Grondwet, de ledenlijst van de wereldhandelsorganisatie WTO, de bijbel.

Laurens Jan Brinkhorst ziet in alle politieke ophef niet af van het gesprek met het Agrarisch Dagblad. Het is tijd voor zijn voetnoot in de geschiedenis van de krant. We spreken elkaar tussen de verhuisdozen.

Brinkhorst was na Jozias van Aartsen – het korte intermezzo van Haijo Apotheker niet meegerekend – de tweede buitenstaander op het ministerie van landbouw. Ze zochten de confrontatie. Brinkhorst achtte dat nodig om de omslag te maken van kwantiteit naar kwaliteit, van een milieuvervuilende naar een duurzame landbouw, van aanbod- naar vraaggestuurd. Hij wilde vernieuwen, hij wilde op het ministerie van landbouw consumentenminister zijn.

Symptomatisch
“Dat het Agrarisch Dagblad mij heeft afgezegd, zegt meer over de sector en de krant, dan over mij”, begint hij. “Uw afzegging vond ik wel symptomatisch. Het is beeldbevestigend. De landbouw is altijd een naar binnen gerichte sector geweest, met een naar binnen gerichte visie.”

Brinkhorst wilde dat openbreken. Daarom die prikkelende opmerkingen, zegt hij. Over een metershoog mestoverschot dat de provincie Utrecht bedekte, over het beeld van de chemische industrie dat hij kreeg bij een bezoek aan een varkensbedrijf. Ze waren nooit persoonlijk bedoeld, herhaalt hij. “Ik wilde de mensen de ogen openen.” En hij had daarom graag de confrontatie aangegaan bij de uitreiking van de Agrarisch Ondernemersprijs. “Ik heb wel gedacht: jammer dat die man van het Agrarisch Dagblad niet wat verder heeft nagedacht.”

Dat hij een getergde oppositie kreeg uit de landbouw, verbaasde hem. Zeker in het begin van zijn ministerschap op Landbouw. Later was er wel sprake van ontroering, soms ergernis. Zoals ten tijde van de MKZ-crisis. “Er waren dominees die zeiden: we bidden dat hij mag verdwijnen. Ik dacht eerst als minister, maar later bleek het om mezelf te gaan.”

‘Die vreselijke Brinkhorst’
Aan zijn gezicht valt het onbegrip af te lezen; Brinkhorst had, jazeker, het beste voor met de sector. Het beeld van ‘die vreselijke Brinkhorst’ is ook maar ten dele juist, zegt hij. Hij had hele goede contacten met het vooruitstrevende deel van de sector, zoals de sierteelt. “Daar werd aan mijn integriteit om wat te bereiken niet getwijfeld.”

“En ja, deze boze minister van landbouw heeft veel voor de landbouw gedaan. Ik heb een dikke 1,5 miljard binnengehaald voor de varkenshouderij.” En op Economische Zaken (EZ) ging hij nog even door. “Ik ben er als minister van Economische Zaken voor verantwoordelijk geweest dat de agrofoodsector als sleutelgebied is aangewezen binnen het innovatieplatform.”

Als EZ-minister steunde hij het besluit om de dienst Voedselveiligheid bij het ministerie van landbouw onder te brengen. Hij subsidieerde de groene kas.

Wapenfeiten van een bewindsman die het beste voor zei te hebben met de landbouw, maar zijn beleid en visie zag ondersneeuwen door de toorn die hij over zich afriep met provocaties die hun doel misten. Maar Brinkhorst ziet niet om in wrok. “Ja, als ik mag afsluiten, dan zeg ik: adieu, het ga u allen goed, want dat hoop ik echt.”

 

  • Dit artikel is verschenen in de jubileumuitgave van het Agrarisch Dagblad. Enkele dagen na het interview kwamen Brinkhorst en ik weer bij elkaar. Op verzoek van Brinkhorst, die op zijn beurt mij wel eens wilde interviewen over mijn rol als hoofdredacteur van het Agrarisch Dagblad. Dat artikel verscheen in dezelfde jubileumuitgave van de krant.

Plaats een reactie